De wederopstanding van het elektronisch portfolio?

Is het elektronisch portfolio binnen het hoger onderwijs terug van weg geweest? Helemaal weggeweest is het e-portfolio uiteraard niet. Maar er is wel degelijk sprake van nieuwe aandacht. Bovendien zijn er nieuwe ontwikkelingen op dit terrein te melden.

inventarisatie e-portfolio's in het hoger onderwijsMeer dan tien jaar geleden hield ik me met gewaardeerde ‘collega’s’ als Alex Kemps, Jan van Tartwijk en Heinze Oost intensief bezig met het elektronisch portfolio binnen het hoger onderwijs. Je vindt in mijn overzicht met artikelen diverse sporen hiervan in de vorm van papers, notities en hoofdstukken. Bijvoorbeeld Portfolio als instrument voor academische vorming en professionele ontwikkeling: knelpunten en uitdagingen (pdf), Drie onderzoeken naar het gebruik van het digitaal portfolio en Portfoliolandschap Nederlands Hoger Onderwijs (pdf).

Er was in die tijd veel aandacht voor het elektronisch portfolio. De inbedding daarvan in het curriculum bleek echter geen sinecure. Op een gegeven moment is binnen het hoger onderwijs de aandacht voor e-portfolio’s weggezakt. Volgens SURF is binnen veel universiteiten en hogescholen echter sprake van “een hernieuwde belangstelling voor het werken met e-portfolio’s”.

Ronald Ham en Lianne van Elk van SURFnet hebben daarom in Inventarisatie E-portfolio’s in het hoger onderwijs de stand van zaken geïnventariseerd, aan de hand van gesprekken. Zij beschrijven eerst wat een e-portfolio is. Daarbij wordt bij functies nog steeds de driedeling van weleer gebruikt (showcase, assessment, zicht geven op ontwikkeling). Ook gaan zij in op de portfolio-standaard van het NEN. Deze standaard moet in principe binnen de Nederlandse overheid gebruikt worden. Onderwijsinstellingen worden echter door de overheid gesubsidieerd, maar zijn geen overheidsinstelling.

In hoofdstuk twee gaan Ronald en Lianne in op de toepassing van het e-portfolio in de praktijk. Zij koppelen het gebruik van het e-portfolio daarbij aan ontwikkelingen als flexibilisering, een leven lang leren, het werken met leeruitkomsten en het definiëren van curriculum overstijgende leerlijnen. Met name hogescholen en bepaalde universitaire opleidingen kijken vanuit deze optiek (opnieuw) naar het e-portfolio.

Zij stellen onder meer:

In de praktijk zijn vooral e-portfolio implementaties succesvol, waarbij er veel aandacht is voor de inbedding van het e-portfolio het onderwijs. Omdat opleidingen op verschillende manieren invulling geven aan het onderwijs, is een instellingsbrede implementatie lastig.

Het valt me daarbij op dat vandaag de dag nog dezelfde aandachtspunten opportuun zijn als tien jaar geleden (wat is de functie?, wat is de meerwaarde?, deskundigheid in het gebruik, visie op de toepassing, eigenaarschap in relatie tot vastleggen bewijslast, exporteerbaarheid, relatie werkveld).

Hoofdstuk drie is gewijd aan tools. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in specifieke portfoliotools zoals Mahara of Follio, portfoliofunctionaliteit van een leermanagementsysteem (bijvoorbeeld binnen N@tschool of Brightspace) en zelf ontwikkelde e-portfoliotools. Het totaaloverzicht in bijlage 1 is erg handig.

Ronald en Lianne constateren dat het e-portfolio diverse componenten van de modulaire digitale leeromgeving raakt. Er is sprake van overlap met andere applicaties. Zij adviseren om daarbij te kijken naar in hoeverre doelstellingen en processen zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden. Volgens mij moet je vooral afspraken maken over het gebruik van diverse applicaties om redundantie te voorkomen.

In het vierde hoofdstuk gaan de auteurs in op het e-portfolio en gerelateerde producten. Ze staan stil bij de personal data locker waarin dankzij xAPI allerlei informatie over wat een student gedaan heeft vastgelegd kan worden. Deze opslagplaats zou gekoppeld kunnen worden aan een digitaal portfolio. Ik vraag me echter af of een personal data locker een e-portfolio niet kan gaan vervangen. Uiteraard is dit ook afhankelijk van de functionaliteiten van een personal data locker.

Verder merken Ronald en Lianne hier op dat ontwikkelingen met betrekking tot microcredentials (inclusief badges en digitale certificaten) het in de toekomst makkelijker maken om de inhoud van een e-portfolio te valideren. Vanzelfsprekend is blockchain technologie in dit kader ook een interessante ontwikkeling, zo merken de auteurs ook terecht op. Het is nog niet helder hoe dit zich zal uitkristalliseren. Digitale identiteit is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Al is dit juist een onderwerp waar blockchaintechnologie een oplossing voor kan bieden.

In de conclusie constateren Ronald Ham en Lianne van Elk dat het e-portfolio opnieuw op de agenda staat. Er is geen sprake van organisatiebrede implementaties, wel van gerichte implementaties. Recente ontwikkelingen zoals microcredentialling, personal data lockers en blockchaintechnologie zullen e-portfolio’s gaan raken.

Wat mij betreft niet alleen wat betreft technologie, maar ook conceptueel. Deze recente ontwikkelingen kunnen namelijk ook worden gebruikt voor het valideren van andere manieren van leren dan het volgen van een opleiding en training.

Inventarisatie E-portfolio’s in het hoger onderwijs biedt een nuttig overzicht van de stand van zaken en legt tevens de relatie met andere relevante ontwikkelingen.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

  1. De conclusie van SURF onderschrijven wij. In het Hoger onderwijs, maar zeker ook in het Voortgezet onderwijs en MBO zien we een enorme groei van de belangstelling voor portfolio gebruik. Vooral in combinatie met het vastleggen van vaardigheden in het portfolio en de mogelijkheid om het portfolio levenslang te mogen blijven gebruiken. Dit biedt meerwaarde voor studenten en leerlingen en daarmee voor het onderwijs.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *