Op het gebied van ICT en leren zijn meerdere thema’s erg actueel. Gepersonaliseerd leren is zo’n onderwerp. Er worden ook steeds vaker kritische vragen gesteld over dit onderwerp.
Deze ochtend heb ik twee artikelen gelezen die “gepersonaliseerd leren” vanuit twee verschillende perspectieven kritisch beschouwen.
Julia Freeland Fisher speelt “leentje buur’ bij Al Gore als zij spreekt over “The inconvenient truth about personalized learning”. Volgens haar zijn de verwachtingen van gepersonaliseerd leren hooggespannen: leerervaringen op maat voor elke lerende, en meer keuzevrijheid in hoe lerenden toegang hebben tot leerervaringen en en in de wijze waarop zij kunnen leren.
Zij meent echter dat meer onderwijsonderzoek nodig is naar alternatieve onderwijssystemen die gepersonaliseerd onderwijs mogelijk kunnen maken. Het gaat er volgens haar namelijk om wat werkt, voor welke lerenden, onder welke omstandigheden.
Without this level of specificity and understanding of contextual factors, we’ll be stuck understanding only what works on average despite aspirations to reach each individual student.
Zonder theoretische onderbouwing, meent Freeland Fisher, blijft het een uitdaging om gepersonaliseerd leren met een voorspelbare kwaliteit te realiseren. Onderzoek is volgens haar nodig dat verder gaat dan datgene wat gemiddeld werkt. Het onderwijs blijft anders via “trial and error” uitproberen wat werkt voor elke lerende. Docenten hebben meer betrouwbare en specifieke informatie nodig over wat werkt voor individuele lerenden. Volgens haar kan een “upfront investment” in onderwijsonderzoek uiteindelijk leiden tot een meer efficiënt onderwijssysteem.
Julia Freeland Fisher is zelf directeur education research van het Clayton Christensen Institute, en dus belanghebbend. Je zou kunnen zeggen dat dit ook een vorm van “Wij van WC-Eend adviseren WC-Eend” is. Toch heeft zij m.i. een punt met haar pleidooi. Voorkomen moet worden dat we maar wat doen binnen het onderwijs, zeker als dit betekent dat het onderwijssysteem moet veranderen.
De tweede bijdrage is van Michael Feldstein. Hij kiest voor een meer principiële benadering. Feldstein ergert zich in The Battle for “Personalized Learning” overduidelijk aan het feit dat bedrijven gepersonaliseerd leren als een “product” positioneren. Volgens hem gaat het namelijk om een set aan “doceerpraktijken” die bedoeld zijn om de lerenden op de spreekwoordelijke “achterste rij” te bereiken.
The ones who are bored, or confused, or tuned out, or feeling stupid.
Docenten proberen volgens hem al sinds jaar en dag “gepersonaliseerd leren” te faciliteren, bijvoorbeeld door instructies tijd- en tempo-onafhankelijk te maken, of door ‘huiswerk’ in ‘contact tijd’ te veranderen. Leertechnologie kan deze manieren van leren ondersteunen en mogelijk maken.
Gepersonaliseerd leren is -vanwege de brede invulling- eigenlijk een een betekenisloos begrip, meent hij (net als de term ‘blended learning’).
Feldstein wijst terecht op de commercialisering van gepersonaliseerd leren. Hetb gaat om meer dan alleen adaptieve technologie of gerobotiseerde tutoren.
Ik vraag me echter af of zijn brede omschrijving zinvol is. Waarom een nieuwe term gebruiken, voor een oud concept? Ik heb ook gemerkt dat organisaties meeliften met de populaire term “gepersonaliseerd leren”, maar er zelf een eigen invulling aangeven die bijvoorbeeld meer weg heeft van “differentiatie”.
Ik ben voor een scherpe afbakening, zoals Gregory Dobbin die onlangs heeft gemaakt, of voor het vermijden van de term. Persoonlijk vraag ik me af of veel onderwijsinstellingen in staat zijn en bereid zijn om gepersonaliseerd leren vorm te geven. We kunnen lerenden op de spreekwoordelijke achterbank ook beter bereiken met betekenisvol onderwijs, een betere relatie met docenten, goede feedback en meer keuze- en differentiatiemogelijkheden. Daar gaat Agile in Education volgens mij over.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie