School als centrum voor
loopbaanontwikkeling kan niet zonder ICT
Column, geschreven op 9 februari 2004 voor de website van het Platform
Beroepsonderwijs (http://www.hpbo.nl)
Binnen eigentijds beroepsonderwijs
staan niet langer standaardprogramma’s en diploma’s centraal, maar de school- en
beroepsloopbaan van de leerlingen, deelnemers en studenten. De school fungeert
daarin als centrum voor loopbaanontwikkeling. Deze opvatting wordt stilletjes
aan gemeengoed binnen ons onderwijs. Binnen een centrum voor
loopbaanontwikkeling vindt competentiegericht leren plaats. Er wordt niet langer
uitgegaan van gedetailleerde eindtermen, maar van breder geformuleerde
competenties. De onnatuurlijke scheiding van leren en werken is eindelijk
opgeheven. En de school bepaalt niet langer wat een lerende moet kennen en
kunnen. Nee, in onderling overleg wordt een leerroute uitgestippeld.
In een dergelijk centrum voor loopbaanontwikkeling vergelijken lerenden hun
eigen competenties met de competenties die horen bij een bepaald profiel. Dat
doen ze aan het begin van hun leerwerkloopbaan en ook tijdens deze loopbaan (hun
leven lang). Het vergelijken van competenties gebeurt ook door mensen in de
naaste leer- en werkomgeving. In de eerste plaats door docenten, begeleiders op
de werkvloer en collega-lerenden. Later door collega’s, leidinggevenden, coaches
en klanten. Op basis van vergelijkingen wordt een persoonlijk ontwikkelingsplan
gemaakt. De leer- en ontwikkelactiviteiten in dit plan zijn divers en lang niet
altijd ‘schools’. De leerling of student gebruikt een portfolio om zijn
ontwikkeling zichtbaar te maken en om er op te reflecteren (al zal hij daar een
mooier woord voor gebruiken).
Het is een heel gedoe om deze processen vorm te geven. De logistiek van het
uitzetten van competentiebeoordelingen is complex en het portfolio kan
behoorlijk uit z’n voegen barsten als een deelnemer veel ervaring opbouwt. Een
school als centrum voor loopbaanontwikkeling gebruikt daarom ongetwijfeld veel
informatie- en communicatietechnologie (ICT) om de processen mogelijk te maken.
Ik wil twee voorbeelden noemen.
Dankzij ICT is het mogelijk om op een efficiënte manier vragenlijsten samen te
stellen die inzicht geven in competenties van lerenden. Competenties worden
geoperationaliseerd in vragen of stellingen rond waarneembaar gedrag. Een
lerende kan via een ICT-applicatie anderen uitnodigen om de online vragenlijst
te maken. Deze genodigden ontvangen automatisch een e-mailbericht met het
verzoek de vragenlijst vóór een bepaald tijdstip in te vullen. Indien nodig
ontvangen ze nog een herinnering. De resultaten worden automatisch verwerkt en
vertaald in een sterkte/zwakte analyse. Met suggesties voor leeractiviteiten. De
deelnemer krijgt eveneens inhoudelijke feedback te zien.
Daarnaast gebruikt de lerende een digitale portfolio om uitvoerig aan te tonen
dat hij (of natuurlijk zij) competent is. De lerende beschrijft zijn
ontwikkeling (weer op basis van een competentieoverzicht) en illustreert dit met
bewijsmateriaal (toetsresultaten, werkstukken, presentaties, foto’s, video,
feedback van mede-lerenden, docenten en praktijkbegeleiders). Hij geeft via een
besloten website aan begeleiders, collega-lerenden en externen uit de praktijk
toegang tot het digitaal portfolio. Deze kunnen feedback geven op de reflecties
en het portfolio beoordelen. Zonder ICT is het ontsluiten van materiaal voor
verschillende toeschouwers haast niet te doen.
Een prachtig perspectief en eigenlijk vandaag al realiseerbaar. De technologie
is beschikbaar. Helaas is de praktijk een stuk weerbarstiger. De gangbare
elektronische leeromgevingen ondersteunen geautomatiseerde
competentievragenlijsten niet. En de functionaliteiten van een digitaal
portfolio programma zijn vaak beperkt. Verschillende applicaties moeten aan
elkaar worden gekoppeld; een ingewikkelde klus.
Maar de belangrijkste belemmering is dat we ICT vaak invoeren zonder dat het
primaire proces van de school mee ontwikkelt. Ik wil dat toelichten met een
voorbeeld van het gebruik van een digitaal portfolio. Volgens de
onderwijskundige Miller bevatten competenties in feite vier niveaus. Het eerste
niveau is het kennisniveau (“knows”). Het tweede niveau is weten hoe je kennis
moet toepassen (“knows how”), terwijl een lerende op het derde niveau in een
gesimuleerde omgeving laat zien dat hij kennis en vaardigheden kan toepassen
(“shows”). Het vierde en hoogste niveau is bereikt als de lerende in de echte
beroepspraktijk laat zien competent te zijn (“does”). Een digitaal portfolio is
vooral geschikt om zichtbaar te maken of een lerende de hoogste niveaus heeft
bereikt. Binnen het reguliere onderwijs kijken we echter sterk naar de eerste
twee niveaus. Op deze niveaus worden voornamelijk kennistoetsen en opdrachten
gebruikt. De resultaten worden in een digitaal portfolio verzameld. Veel meer
dan een “show case” is het niet. De toegevoegde waarde van ICT en van het middel
portfolio is dan ook gering.
Het is daarom aan te bevelen dat de ontwikkeling van een school als centrum voor
loopbaanontwikkeling -met alle onderwijsinhoudelijke vernieuwingen van dien-
hand in hand gaat met de invoering van ICT. Het kost wel wat (moeite), maar dan
heb je ook wat.
Wilfred Rubens
Wilfred Rubens werkt als adviseur bij het Expertisecentrum ICT in het onderwijs
van het IVLOS, Universiteit Utrecht.