De afgelopen dagen heb ik uitgebreid verslag gedaan van editie 20 van de Online Educa Berlijn. In deze bijdrage wil ik op hoofdlijnen terugblikken op organisatie, opzet en inhoud van dit internationale congres over technology enhanced learning. In totaal gaat het om zeven organisatorische en acht inhoudelijke reflecties.
Realiseer je hierbij wel dat het heel lastig is om de sfeer in een blogpost is te vangen. Ontmoetingen (soms onverwachte), gesprekken tijdens de lunch of de stijl van een bijdrage zijn erg lastig te omschrijven. En deze elementen bepalen voor een groot deel de waarde van deelname aan de Online Educa Berlijn.
Organisatie en opzet
- De conferentie was zoals altijd behoorlijk strak georganiseerd. Het is een hele uitdaging om meer dan 2000 deelnemers te ontvangen, en bijvoorbeeld van eten en drinken te voorzien. Het congreshotel is groot, maar geschikt voor grootschalige en kleinschalige sessies, plus een beurs.
- Op de vloer had men ‘richtingaanwijzers’ aangebracht, zodat je gemakkelijker je weg naar verschillende ruimtes kon vinden. Handig.
- Het was er wel heel warm.
- Een grote beperking was de gebrekkige internetverbinding. Ik weet dat het moeilijk en duur is om op zo’n grote schaal draadloos internet aan te bieden, terwijl menig deelnemer met twee of meer apparaten probeert verbinding te maken. Verleden jaar was de internetvoorziening wel stabiel en betrouwbaar.
Het grootste nadeel van de onbetrouwbare internetverbinding was dat de op zich veelbelovende MyOEB app tijdens het congres niet echt gebruikt kon worden. Die applicatie kun je gebruiken om te netwerken, voor interacties tijdens sessies, voor het plannen van sessies en voor het vergaren van informatie. De organisatie zou deze app veel actiever kunnen inzetten. Maar dan moeten aanwezigen de app wel kunnen gebruiken. Nu was dat vaak niet het geval. Ik vraag me overigens wel af wat met de gegenereerde data gebeurt. - Ik wil geen woorden meer wijden aan de opzet. Daarvoor verwijs ik bijvoorbeeld naar het bericht over de verwachtingen van dit jaar. Het Debat blijf ik één van de beste onderdelen vinden. De Spotlight Stage is wat mij betreft een prima toevoeging, maar kan m.i. verder worden verbeterd (publiek dichter bij de sprekers, interactie expliciet bevorderen). Ook zouden we ICT actiever kunnen gebruiken om het leerzame karakter van de conferentie verder te versterken (vooraf, tijdens, achteraf).
- De OEB blijft een prima plek om vakgenoten te ontmoeten, en ook tijdens lunches of diners van gedachten te wisselen over technology enhanced learning. Aan de andere kant is de OEB ook zo grootschalig dat je lang niet alle aanwezige bekenden fysiek ontmoet. Organisaties als SURF of Kennisnet zouden meer kunnen faciliteren dat Nederlanders in Berlijn elkaar kunnen uitmoeten.
- Berlijn is een geweldige stad om een congres te houden. Bezoek gedenkwaardige plaatsen en bedenk wat we daarvan kunnen leren, ook wat betreft technology enhanced learning. Ik heb wel de indruk dat de prijzen voor taxi’s en restaurants (met name de drank) de laatste jaren omhoog zijn gegaan.
Inhoud
I. Kwaliteit in het algemeen
Ik heb over het algemeen behoorlijk goede bijdragen gezien. Geen geweldige bijdragen, maar ook niet echt dramatische (één spreker tijdens een sessie sprak mij niet aan). Sommige sprekers wisten de zaal te boeien, terwijl de inhoud oppervlakkig was. Andere sprekers hadden juist een goede inhoud, maar een minder sprankelende vorm.
De OEB is een prima plek om in twee dagen tijd op de hoogte te raken van de belangrijkste thema’s en discussies op het gebied van technology enhanced learning. Bijvoorbeeld ook door een uur over de beurs te struinen. Verwacht echter geen hele nieuw dingen te zien en horen als je je intensief met dit onderwerp bezighoudt.
Het congres richt zich op onderwijs, bedrijfsleven en publieke sector. Veel van de grote aanbieders van ‘corporate’ oplossingen, zoals Skillsoft, Saba of Wiley, ontbreken echter op de beurs. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld Moodle. Ik heb geen idee waarom.
II. De verwevenheid van technologie met ons leven
Over het algemeen heerst er bij de OEB een optimistisch beeld van de mogelijkheden van nieuwe technologie. Technologie wordt steeds meer alomtegenwoordig en krachtiger. Dat geldt ook voor leertechnologie. Technologie is ook steeds meer verweven met ons dagelijks leven, en dus ook met de wijze waarop we leren. In vergelijking met andere sectoren valt het innovatieve karakter van leertechnologie vooralsnog echter wat tegen (vergelijk de impact van iTunes en Spotify op de muziekindustrie, of denk aan de zelfrijdende auto).
Informatie- en communicatietechnologieën zijn versterkers van onze cognitie. Ze zijn dan ook meer dan een middel. Zo is er vandaag de dag veel meer mogelijk met leertechnologie dan vroeger. Je kunt bijvoorbeeld via digitale simulaties met sensortechnologie levensecht hersenen leren opereren. Onze fysieke en cognitieve functies worden steeds beter ondersteund (bijvoorbeeld voor het verwerken van data). De ontwikkeling van het onderwijs van Howard Rheingold onderstreept dat ook: eerst sociale media gebruiken in combinatie met fysieke bijeenkomsten, vervolgens volledig online leren (mede dankzij krachtigere tools voor synchrone communicatie), en daarna ‘peeragogy’ toepassen voor open en ‘connected’ ‘Do It Yourselves-learning’.
De verhouding van mensen met technologie wordt ook steeds complexer, mede in verband met diverse relaties, raakvlakken en verbindingen die er kunnen zijn. Er zijn altijd mensen geweest die zich hebben verzet tegen technologieën. Zo was de katholieke kerk aanvankelijk tegen het gedrukte boek omdat de bijbel door priesters moest worden uitgelegd, en niet zelf gelezen en geïnterpreteerd moest worden.
Verzet is echter weinig zinvol. Het gaat er om hoe je technologie op een zinvolle manier kunt gebruiken, hoe je met technologie kunt interacteren om leren meer effectief, efficiënt en aantrekkelijk te maken. Daarbij is het belangrijk om negatieve effecten te elimineren. Via internet treden er ook zelfcorriggerende effecten op. Verzet tegen misbruik van ICT wordt vaak via sociale media gemobiliseerd.
Technologische ontwikkelingen leiden onder meer tot een meer toegankelijk en meer krachtig gebruik van virtual reality en augmented reality binnen leersituaties. Technologische ontwikkelingen (denk aan de Oculus Rift en Meta-View) lopen op dit moment echter flink voor op de realisatie van vakinhoudelijke en didactische toepassingen van deze technologieën.
Wel komen gebruikersvriendelijke leertechnologieën beschikbaar voor specifieke toepassingen, zoals leren in projectgroepen of eenvoudige, studentgecentreerde, portfolionetwerken. Deze toepassingen zijn vaak een reactie -onder meer van studenten– op de onvrede met bestaande e-learning systemen, maar kunnen wel worden geïntegreerd met andere e-learning toepassingen.
Een uitdaging daarbij is wel om met behulp van ICT de kwaliteit van het onderwijs te vergroten. Bestaande leertechnologieën hebben waarschijnlijk het einde van fase 1 van naar Foster’s Technology S-curve bereikt. Dit model laat zien dat nieuwe technologieën pas op termijn tot verbeteringen van een product of dienst leiden. Nieuwe leertechnologieën zouden zich dan ook moeten richten op fase 2 van deze curve. Overigens worden die nieuwe technologieën meestal door partijen buiten de betreffende sector ontwikkeld. Dat impliceert m.i. niet dat het onderwijs zelf geen nieuwe leertechnologieën zou kunnen ontwikkelen die leiden tot verbeteringen van de kwaliteit van het onderwijs.
Al deze ontwikkelingen dragen bij tot een verdere groei van de uitgaven voor e-learning. In 2016 zal naar verwachting 15.1 miljard dollar uitgegeven worden aan e-learning, waarbij sprake is van een jaarlijkse groei van 7.9%.
III. Big data
Het gebruik van big data was een belangrijk thema. Belangrijker dan MOOCs, als je het mij vraagt (ook al bestaat er een verband tussen die twee onderwerpen). Het opslaan en gebruiken van grote hoeveelheden gegevens van lerenden heeft natuurlijk veel potentie voor leren. Data kunnen worden gebruikt om onwetendheid en misconcepties op basis van intuïtie te bestrijden. We krijgen veel feedback op hoe leermaterialen worden gebruikt, en hoe lerenden digitaal leren. Ook zou je met goede analyses leertrajecten efficiënter en effectiever kunnen vormgeven, zodat grotere groepen lerenden gebruik kunnen maken van onderwijs en het onderwijs beter kan inspelen op individuele leerbehoeften.
Aan de andere kant stellen we niet altijd de juiste vragen bij het analyseren van big data, interpreteren we big data niet correct, weten we niet welke data we nodig hebben om leerprocessen beter te faciliteren, registreren we niet alle leeractiviteiten die lerenden uitvoeren (waardoor een incompleet beeld van een lerende kan ontstaan), weten we niet hoe we ‘big data’ kunnen hanteren, of misbruiken we big data (bijvoorbeeld voor commerciële doeleinden of voor het uitsluiten van groepen lerenden omdat ze aan een bepaald profiel voldoen).
Het is de vraag of de data een goed beeld geven van wie de lerende is. Er is onvoldoende transparantie over wat ‘learning service providers’ met data doen. Er zijn onvoldoende waarborgen over wat wel en niet met data gedaan mag worden, en hoe ze opgeslagen worden. Ook zouden individuen eigenaar moeten zijn van hun data. Het bezit van grote hoeveelheid data brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Kunnen bedrijven en instellingen dat aan?
We zouden dan ook terughoudend moeten zijn bij het grootschalig gebruik van ‘big data’ voordat we een beeld hebben van de impact van de toepassing ervan (positief en negatief), en voordat we voldoende waarborgen hebben tegen mogelijk misbruik.
Op woensdagmiddag heb ik der Tränenpalast bezocht. Dat is de plek waar bezoekers aan Oost-Berlijn de trein namen naar het westen. Zij namen daar afscheid van hun Oost-Duitse familieleden. Nu is er een permanente tentoonstelling gehuisvest. Ik zag daar het verhaal van een scholiere die na haar eindexamen in 1960 op reis wilde naar Zweden. Zij kreeg geen uitreisvisum omdat de veiligheidsdienst haar op basis van verzamelde informatie in een risicovol profiel had geplaatst. De scholiere concludeerde dat zij zich in de DDR niet kon ontwikkelen, en vluchtte vlak voor de Muur werd gebouwd naar het Westen.
Juist in een stad als Berlijn -waar het hoofdkwartier van zowel Gestapo als Stasi gevestigd waren- verwacht ik dan ook een kritische houding ten aanzien van het verzamelen en analyseren van data van individuen. Ik had sterk de indruk dat die critici weliswaar nadrukkelijk aanwezig waren, maar toch tot een minderheid behoorden.
IV. MOOCs
Er zijn nog steeds veel vragen over Massive Open Online Courses, bijvoorbeeld over de rol van de docent. Kun je die automatiseren? Tegelijkertijd zie je dat de diversiteit aan typen MOOCs toeneemt, waarbij het ontwerp van een MOOC van invloed is op de wijze waarop lerenden deelnemen aan een MOOC.
V. Persoonlijk leren in plaats van gepersonaliseerd leren
Spreek liever van persoonlijk leren dan van gepersonaliseerd leren. Een terechte boodschap van Stephen Downes. Gepersonaliseerd leren stelt de lerende nog steeds onvoldoende centraal. Er zit wel een ‘persoonlijk smaakje’ aan, maar het is daarmee nog geen persoonlijk leren. Wat mij betreft is dit een voorbeeld van wat Mark Stevenson “innovation wash” noemde: vernieuwen zonder dat iets werkelijk verandert.
Sprekers als Stephen Downes en Howard Rheingold pleiten zelfs voor een leeromgeving per individu, die ook beheerd wordt door het individu. Er is dan sprake van gedistribueerde leeromgevingen die leren in netwerken mogelijk maakt. Veel lerenden staan daar vermoedelijk op dit moment niet op te wachten. Dat heeft waarschijnlijk te maken met wat Rheingold in dit verband “learned helplessness” heeft genoemd. Dat fenomeen zal ook aangepakt moeten worden. Lerenden moeten in staat worden gesteld eigenaarschap over het leren op te eisen.
VI. Diversiteit
Scheer lerenden niet over één kam. Ze kijken verschillend aan tegen het gebruik van ICT voor leren, en verschillen in attitudes ten aanzien van leren. Geef jongeren in ieder geval een duidelijke stem in de realisatie van hun onderwijs, en wees betekenisvol en flexibel.
VII. Belang van online video
Online video voor leren blijft een belangrijk thema. Daarbij gaat het om weblectures, webinars, screencasts, maar ook om het interactiever maken van bestaande videocontent. Er komen meer tools waarmee je verschillende vraagtypes kunt integreren met bestaande video’s. Het Nederlandse HiHaHo is daar een voorbeeld van. Ben Betts van HT2 vertelde me donderdagavond dat zij hebben onderzocht hoe lerenden omgaan met online video. Video’s van maximaal 4 minuten blijken veel vaker bekeken te worden dan video’s van 8 minuten. Het bekijken van deze laatste video’s wordt vermoedelijk uitgesteld. Realiseer je daarbij hoe moeilijk het is om een inhoudelijk sterke video van 4 minuten te maken.
VIII. Anders professionaliseren
Bedrijven -of Learning & Development-afdelingen van bedrijven- zoeken naar alternatieve manieren voor professionalisering van medewerkers. Daarbij wordt gekeken naar het faciliteren van werkplek leren met ICT, de inbedding van massive open online courses, meer zelfverantwoordelijkheid voor medewerkers (Do It Yourselves-learning) of het mobiel toegankelijk maken van relevante content. Het 70-20-10 model wordt daarbij vaak als uitgangspunt gebruikt (70% van wat je leert, leer je zelfgestuurd in je werk, 20% leer je door coaching en feedback van collega’s, terwijl je 10% van wat je leert via cursussen en trainingen leert). In een aparte blogpost zal ik aangeven waarom ik vind dat dit model vaak verkeerd wordt gebruikt.
Wat me tijdens de OEB opviel, is dat bedrijven hun zoektocht naar alternatieve manieren voor professionalisering van medewerkers nog lang niet hebben voltooid. ICT wordt m.i. nog steeds op een redelijk traditionele manier voor ‘corporate learning’ ingezet. Incrementele innovaties passen schijnbaar beter bij veel bedrijven, dan radicale veranderingen. Wat dat betreft lijken bedrijven en onderwijsinstellingen m.i. erg op elkaar.
Ik al met al weer genoten van drie intensieve dagen Berlijn. Het internationale karakter en de brede scoop maken de OEB tot een uniek congres, dat ik graag bezoek. Het feit dat ik maar drie dagen kwijt ben aan reis en verblijf beïnvloedt mij motivatie voor deelname ook sterk.
Je vind een beperkte foto-impressie van deze Berlijn-reis (inclusief een kort bezoek aan der Tränenpalast) op Flickr.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Bedankt Wilfred, alles op ’n rijtje. Staat veel waardevols in en vooral je opmerkingen over korte, krachtige video’s zal ik hier intern meteen doorzetten.
“Het was er wel heel warm”. Het lijkt een klein puntje maar ik vind dit altijd een enorm punt als het gaat om aandacht en concentratie. Oók in onze schoolgebouwen. Frisse, goed geventileerde ruimten die behaaglijk zijn zonder overdreven warm, of juist kil en tochtig te zijn, zijn in feite een basisvereiste om überhaupt te kunnen leren en te presteren. Leren is een mentaal proces dat zich afspeelt in de lichaam dat fysieke behoeften heeft. Daar wordt naar mijn idee in het onderwijs lang niet genoeg bij stilgestaan en daar is nog een heleboel winst te behalen.
Het is overigens overal in Berlijn veel te warm (naar mijn smaak). Opvallend is dat, hoe verder je naar het Oosten gaat in Europa, hoe warmer mensen het binnenshuis willen hebben. 😉