Vandaag vindt dag 2 plaats van het het Hoger Onderwijs Congres. Deze dag staat in het teken van strategisch hoger onderwijsbeleid. Ik heb het eerste deel van deze bijgewoond, en ook zelf een presentatie verzorgd. Hier mijn impressie.
Na de opening kreeg Hans Schutte het woord. Schutte is Directeur Generaal Hoger Onderwijs. Hij pleitte ervoor om vooral de kansen te zien van veranderingen, zoals technologische ontwikkelingen. Hij haalde ook de commissie Veerman aan die pleitte voor meer duurzaam hoger onderwijs waarbij differenttatie, maatwerk en kwaliteit sleutelwoorden zijn. De studiecultuur moet uitdagend zijn, de kwaliteit van het HBO moet omhoog, net als de lat voor iedereen. Binnen het wetenschappelijk onderzoek zou ook meer sprake zijn van profilering.
Dat heeft volgens Schutte ook veel opgeleverd, zoals het aanbod HBO masters, Associate Degree-trajecten, excellentietrajecten en maatregelen om uitval te voorkomen.
Volgens Hans Schutte krijgt het onderwijs er ook meer geld bij, al wordt dat niet altijd zo ervaren. Even later gaf hij overigens het voorbeeld van ASML dat jaarlijks 1 miljard in R&D investeert. De investeringen van de overheid steken hier wat mij betreft natuurlijk naar verhouding schril bij af.
Schutte ging ook in op ingrediënten voor nieuw strategisch beleid. Investereen in Betatechniek, open en online onderwijs en internationalisering (waardoor studenten slimmer en creatiever worden) maken daar deel van uit. Alle studenten zouden internationale ervaring moeten kunnen opdoen. Ook op het gebied van een leven lang leren zou het hoger onderwijs een belangrijke rol moeten spelen. Experimenten rond vraagfinanciering moeten dit bevorderen.
Schutte legde de zaal vervolgens twee vragen voor:
Waarin moet Nederland investeren om het beste hoger onderwijs ter wereld te krijgen?
Hoe zorgen we er voor om ervoor te zorgen dat de middelen voor innovatie ook bij het onderwijs terecht komen?
Daarbij werd aangegeven dat het onderwijs op een meer flexibele manier ingericht moet zijn, met voldoende ruimte voor docenten, om innovaties vorm te geven. Een voorbeeld is het beter kunnen intergreren van werken en leren en het erkennen van bekwaamheden die elders zijn ontwikkeld. ‘Bildung’ zou volgens één van de aanwezigen ook essentieel moeten zijn binnen de ontwikkeling van studenten.
Spreker twee was Maurice de Hond, die geen introductie nodig heeft. Hij ging in op noodzakelijke veranderingen in het onderwijs, en op de mogelijke impact van iPadscholen op het hoger onderwijs.
We hebben volgens De Hond dankzij internet namelijk te maken met een veranderde relatie met informatie en kennis, in vergelijking met 20 jaar geleden. Dat zou ons ook te denken moeten geven over wat we nog moeten leren. Waarom leren we nog Grieks en Latijn? Dat is in 1850 zo bepaald om Gymnasium-leerlingen voor te bereiden op universitair onderwijs.
Ook hebben we te maken met een generatie die al vanaf hun geboorte kennis makt met een virtuele wereld, en waarvan de leden heel verschillende achtergronden hebben.
De Hond vindt onderzoeken naar de effectiviteit van schrijven in vergelijking met typen ook niet relevant, omdat ze volgens hem niet betrekking hebben op de generatie die is opgevoed met ICT.
Het schoolsysteem verandert volgens hem dan ook te langzaam, en gebruikt moderne technologie niet of amper. Nieuwe technologie inpassen binnen een oude organisatie leidt volgens hem ook tot een dure verouderde organisatie.
De Hond heeft daarom de iPad-school opgericht als alternatief voor de basisschool. Moderne technologie wordt daarbij gebruikt om kinderen voor te bereiden op de toekomst, waarbij men uitgaat van de talenten en mogelijkheden van lerenden. Juist dat laatste is belangrijk in de moderne netwerksamenleving.
Zo is er elke zes weken een gesprek tussen leerkracht, ouders en kind over het individueel ontwikkelingsplan. De betrokkenheid van ouders is dan ook veel groter.
Ze werken ook niet meer met een klassemodel. Klassen zijn ateliers, en verder kiezen leerlingen workshops. Een deel van de tijd is ook gereserveerd voor taal en rekenen via bijvoorbeeld Rekentuin op de iPad -op een speelse manier en adaptief- in een stilteruimte. De iPad wordt vooral gebruikt voor mass customization.
De Hond illustreerde ook dat ICT docenten op een efficiënte manier relevante informatie over hun leerlingen geeft, en hen de mogelijkheid biedt om de vrijgekomen tijd aan individuele begeleiding te steken. Verder zijn ’21st century skills’ ‘bijvangst’ van deze manier van werken. Deze vaardigheden ontwikkelen leerlingen al doende binnen iPad-scholen.
Volgens De Hond zou het hele onderwijs zich een aantal zaken moeten afvragen:
Wat moeten we nog precies weten en kunnen als we alle kennis en het leren van vaardigheden overal en altijd beschikbaar hebben? Het gaat om kunnen vinden, filteren en toepassen.
Zorgen we er met onze eindtermen niet voor te grote beperkingen in de ontwikkeling van lerenden? Wat doen we niet meer?
Laten we ons niet te veel leiden door nostalgie als het gaat om de inrichting van ons onderwijs?
Er is volgens hem binnen systemen vaak veel mogelijk dan je denkt. Het is vooral een mindset om onderwijs te innoveren. Vertrouwen in leerlingen is daarbij van groot belang. Ga met een heel team naar een goede voorbeeld-school en laat je inspireren, adviseerde hij.
Spreker drie was hoogleraar Sue Rigby van de universiteit van Edinburgh. Zij illustreerde hoe massive open online courses bij deze universiteit hebben geleid tot onderwijsinnovatie. De universiteit van Edinburgh bood al langer online onderwijs aan. MOOCs worden nu vooral gebruikt voor een leven lang leren, waarbij ‘completion rates’ volgens Rigby geen goede criteria voor kwaliteit zijn. Het was aanvankelijk moeilijk om docenten enthousiast te maken voor MOOCs.
Onderzoek laat zien dat zij vooral al mensen bereiken die een diploma hebben. Inmiddels heeft men met 16 MOOCs bijna een miljoen studenten bereikt. De MOOCs worden gewaardeerd, ook al zijn het redelijk traditionele xMOOCs. 45% van de studenten geeft aan dat MOOCs volledig voldoen aan hun verwachtingen.
Geld is geen reden voor ‘Edinburgh’ om met MOOCs te starten. Volgens Rigby bestaat er geen fatsoenlijk verdienmodel voor MOOCs. Experimenteren met innovaties en het kunnen aanbieden van cursussen, waar studenten anders nauwelijks kennis mee maken (zoals filosofie), zijn andere redenen. Dit laatste heeft ook te maken met investeren in verspreiden van kennis.
Volgens Rigby vinden werkgevers als Google diploma’s niet meer belangrijk, omdat het geen goede voorspellers zijn van hoe medewerkers gaan prestaties. Kenmerken zoals kunnen leren en eigenaarschap laten zijn, zouden belangrijker zijn. Onderzoek laat overigens ook zien dat bedrijven als Google niet representatief zijn voor werkgevers, als het gaat om diplomawaardering.
Universiteiten moeten zich dan ook niet meer profileren als monopolisten op het gebied van kennis en informatie. Het gaat er volgens haar om hoe je om gaat met kennis. Begrip creëren, daar zou je je als universiteit en hogeschool op moeten richten. Je moet ervoor zorgen dat lerenden op een meer actieve manier leren. Kijk meer naar leerprocessen en bekwaamheden van lerenden, en minder naar content.
MOOCs hebben voor Rigby dan vooral een rol als het gaat om content. Het zijn vaak afgeleide van reguliere cursussen, terwijl ze een beperkte omvang hebben (bijvoorbeeld 10 uur per week). Deelnemers vormen binnen MOOCs groepen waar men ook van en aan elkaar leert. Binnen reguliere cursussen hebben docenten hierbij een begeleidende rol, bij MOOCs is dat niet het geval.
Verder benadrukte Rigby dat ‘Edinburgh’ ook andere manieren van leren faciliteert. Men sluit de universiteit bijvoorbeeld voor een week, waarna men studenten laat werken aan authentieke projecten, waar men bekwaamheden ontwikkeld. Het organiseren van een TED-event is daar een voorbeeld van. Een ander voorbeeld is een engeneering-project. Binnen hun onderwijs zet men ook meer in op leren van en aan elkaar, en leren in het buitenland. MOOcs gebruikt men ook om lerenden uit verschillende landen met elkaar te laten leren, en kennis te maken met verschillende perspectieven op, bijvoorbeeld, klimaatverandering.
Ik heb tijdens het Hoger Onderwijs Congres ook een sessie verzorgd over didactiek in het hoger onderwijs.
Ik ben met name ingegaan op modellen voor ‘blended learning’. Deze modellen kunnen helpen bij het ontwikkelen van een visie op hoe je leren wilt faciliteren met behulp van ICT.
Je kunt ICT voor leren vooral inzetten buiten de instelling, of binnen het instituut. Ook kun je variëren in de mate waarin ICT wordt ingezet. Deze variabelen leiden tot elf modellen aangezien bij één model inherent veel ICT wordt ingezet.
De werkelijkheid is uiteraard meer genuanceerd en complex. Opvallend wat dat aanwezigen gemiddeld genomen vonden dat men redelijk veel ICT inzet, deels binnen het eigen instituut. De wijze waarop ICT door de individuele docent, de opleiding en het eigen instituut werd ingezet, kwam gemiddeld gezien behoorlijk overeen.
Vervolgens heb ik drie voorbeelden van het realiseren van een krachtige leeromgeving gepresenteerd en met de aanwezigen uit voornamelijk het hoger beroepsonderwijs verkend welke voorbeelden voor hen toepasbaar zijn. Aan voorbeeld vier ben ik niet meer toegekomen.
Tenslotte heb ik aangegeven dat we over ook steeds betere technologieën beschikken waarmee je leren kunt faciuliteren Je moet je daarbij wel afvragen wat dankzij deze nieuwe leertechnologieën makkelijker, gebruiksvriendelijker, plezieriger, efficiënter en/of effectiever kan? Of welke leeractiviteiten je kunt faciliteren, die je nu nog niet kunt helpen vormgeven.
Hieronder vind je de slides van mijn presentatie.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Geef een reactie