Vandaag vond de conferentie over theorie en praktijk rond leren, doceren en technologie van het Welten-instituut plaats. Deze blogpost is een impressie.
OU-rector Anja Oskamp mocht het Welten-instituut presenteren. Zij schetste de ontstaansgeschiedenis van het Welten-instituut als resultaat van een fusie tussen CELSTEC en LOOK. Volgens Anja is het resultaat een instituut dat hoogwaardig, praktijkgericht en betekenisvol onderzoek uitvoert waarbij leren door studenten, doceren door docenten en technologie samen komen. Dat leidt ook tot innovatie van het onderwijs.
Zoals het onderwijs van de Open Universiteit zelf met een relatief oude doelgroep (de meerderheid is tussen de 25 en 45 jaar), en onderwijs dat op afstand (steeds meer online) wordt gegeven. Activerend, online, onderwijs is daarbij een belangrijk kernwoord. Net als onderwijs met veel flexibiliteit. Wel biedt de OU meer dan voorheen structuur en begeleiding aan. Volgens Anja is juist onderwijsonderzoek nodig om goed onderwijs te verzorgen.
Hoogleraar Joseph Kessels mocht vervolgens de keynote verzorgen over partnerschap in onderwijsonderzoek. Onderzoek krijgt volgens Joseph vooral betekenis in de onderwijspraktijk. In Nederland wordt heel goed onderwijsonderzoek uitgevoerd, zonder dat de onderwijspraktijk daar vaak wat van merkt. Juist op microniveau zou je volgens hem de impact van onderzoek moeten werken. Onderwijsonderzoekers zullen daarom ook nauw moeten samenwerken met de onderwijspraktijk.
Joseph illustreerde hoe een kind van vijf jaar al experimenterend en actief leert. Elke vorm van technologie zou deze vorm van leren moeten ondersteunen. Leren vraagt namelijk om een actieve betrokkenheid. Als je op een actieve manier met leerstof aan de slag gaat, dan gaat het slagingspercentage met 15% omhoog (Freeman, 2014).
Ook de metastudie van Hattie wijst bijvoorbeeld op de effectiviteit van probleemgestuurde leerstrategieën en aandacht voor metacognitie (net als onder meer nadruk op feedback en formatief beoordelen). Samenwerkend en gepersonaliseerd leren, en het verhelderen van doelen komen uit recent onderzoek van Siraj en Taggert onder andere ook naar voren als effectieve manieren van leren. Docenten in excellente scholen blijken ook sterk in het bevorderen van het leggen van verbindingen tussen leerstof. Op welke manier kan technologie effectieve manieren van leren helpen ondersteunen?
Als je ICT de klas in brengt, verandert het onderwijs niet automatisch, stelde Joseph Kessels. Je moet echter zoeken naar de toegevoegde waarde. Bovendien kan ICT ook de manier van onderwijs verzorgen beïnvloeden. MOOCs zijn daar voorbeelden van. Die invloed is overigens niet persé positief.
Hij haalde het Horizon rapport aan waarin staat dat sociale media steeds meer gebruikt kunnen worden voor ‘sociaal leren’. Docenten zullen echter ook deskundig moeten zijn om dergelijke manieren van leren vorm te geven. Hetzelfde geldt voor het realiseren van ‘hybride leeromgevingen’ waarbij een afwisseling plaats vindt tussen leren met en zonder ICT, of voor het gebruik maken van grote hoeveelheden data. Tegelijkertijd leidt dit tot uitdagingen, zoals het vormgeven van co-creatie waarbij de lerende ook een bijdrage levert aan het ontwerpen van onderwijs of het verbinden van vormen van formeel en informeel leren. Docentprofessionalisering is daar erg belangrijk voor.
Vervolgens ging Joseph Kessels in gesprek met Marcus Specht over wat zo anders is bij leren met technologie. Marcus stelde dat onderzoek juist duidelijk moet maken wat zo anders is en hoe leerprocessen vorm kunnen krijgen. Volgens hem is dat op gebieden als ‘sociaal’ (leren in netwerken), ‘lokaal’ (leren in lokale contexten) en mobiel (verbindingen leggen tussen leren op verschillende plaatsen). Als voorbeeld noemde Marcus ook het gebruik van augmented reality waarbij je digitale informatie kunt toevoegen aan de fysieke werkelijkheid. Verder benadrukte hij de mogelijkheden van het analyseren van grote hoeveelheden data voor leren. Je kunt analyses van ‘big data’ ook gebruiken om lerenden te motiveren. Partnerschap in onderzoek kan volgens Marcus ook via een ‘agile’ manier gerealiseerd worden. Je start met een prototype die vervolgens in een dialoog met de praktijk wordt verbeterd.
Daarna introduceerde Joseph Kessels Paul Kirscher over het bevorderen van effectief, efficiënt en aantrekkelijk. Paul’s definities:
- Effectief: meer leren dan eigenlijk geleerd moet worden.
- Efficiënt: in minder tijd of met minder leren.
- Aantrekkelijk: op z’n minst geen hekel krijgen aan leren.
Je moet bij onderwijsinnovatie minimaal één van deze drie aspecten bereiken, zonder afbreuk te doen aan de overige twee. Binnen het Welten-instituut wordt daarbij ook rekening gehouden met faciliterende technologie en met docenten die hierbij een belangrijke rol spelen.
Wat doet Paul met zijn onderzoeksgroep bijvoorbeeld aan het bestrijden van Broodje Aap-verhalen? Bestrijden van mythes, meent hij, gebeurt door degelijk onderzoek te doen en daarover ook in vakpublicaties te schrijven. Dat betreft bijvoorbeeld de mythe van de ‘digital native’ (vingervlug, maar niet automatisch bekwaam in het gebruik van ICT), de piramide van Dale (data ontbreekt), de homo zappiens die zou kunnen multitasken (kunnen we niet; gaat ten koste van leerprestaties), en de mythe van leerstijlen (geen evidentie voor, en het is onmogelijk om je onderwijs hier op vorm te geven). Volgens Joseph Kessels leiden deze mythes ook tot onzekerheden bij uitvoerders.
Met Rob Martens ging Joseph Kessels in op docentprofessionalisering. Rob stelde dat onderwijs niet inovatief genoeg is en het risico loopt om onvoldoende aan te sluiten bij jongeren. De docent is echter de cruciale factor voor succes. Docenten leren heel veel buiten cursussen en opleidingen. Ontmoetingen en nieuwe vormen van samenwerking tussen docenten en onderzoekers is daarbij van belang. Problemen van docenten en scholen zouden uitgangspunt moeten zijn. Docenten hoeven geen onderzoekers te zijn, en onderzoekers geen docenten. Maar uitwisseling tussen deze twee groepen is cruciaal daarbij.
Na de lunch vonden de workshoprondes plaats. Tijdens de eerste ronde heb ik zelf een sessie mogen verzorgen. Daar heb ik apart over geblogd.
Mijn tweede workshop ging over Google Glassware voor inquiry-based learning. Angel Suárez Fernández. Bij inquiry-based learning (IBL) leren lerenden vanuit nieuwsgierigheid waarbij ze door het doen van onderzoek kennis ontwikkelen. Angel stelt dat we bij IBL een aantal issues hebben:
- Hoe weten docenten of lerenden hun leerdoelen bereiken, of ze leren (orchestration)?
- Studenten blijken tijdens het leren snel motivatie te verliezen. Je zult lerenden bijvoorbeeld moeten stimuleren om in hun eigen omgeving experimenten uit te voeren (betekenis).
- Studenten zouden flexibele mogelijkheden moeten hebben om te leren.
- Studenten moeten van elkaar weten wat ze doen (communicatie).
Het project weSPOT is gericht op IBL. Daarbinnen wordt een didactisch model gebruikt (van vragen stellen tot communiceren over bevindingen), en waarbij een zogenaamde personal inquiry manager als verzameling tools voor onderzoek wordt gebruikt (ook voor mobiel gebruik). Ze hebben ook een personal inquiry manager gemaakt voor Google Glass. Daarbij kun je onderzoek doen, en resultaten registeren, terwijl je je handen vrij hebt. Angel heeft hier een demonstratie over gegeven.
Google Glass vraagt je eerst waar je je over verbaasd in je omgeving (waarom zijn de bladeren bruin?). Daarna vraagt Google Glass om hypotheses te formuleren. Vervolgens kun je met Google Glass data verzamelen, om deze daarna te analyseren.
De conferentie werd afgesloten met een discussie over stellingen:
- Technologie kan docenten helpen om het formeel en informeel leren te integreren. Bijvoorbeeld door twitter en tweets te gebruiken tijdens conferenties. Je kunt bijvoorbeeld medewerkers uit bedrijven via sociale media of skype betrekken bij je onderwijs. Het bleek overigens lastig om de focus op formeel en informeel leren te houden.
- Een online leeromgeving kan de begeleidingslast van docenten verminderen. Je kunt bijvoorbeeld voorkennis online inventariseren, en op basis daarvan studenten inzetten om anderen te begeleiden. Aan de andere kant zijn docenten dankzij online leeromgevingen vooral nog studenten aan het monitoren, in plaats van te doceren. Je moet als docent dus kritisch naar je rol kijken.
- Learning analytics helpt het onderwijs te personaliseren. Je kunt patronen uit data halen en op basis daarvan op maat leertrajecten vormgeven. Data kunnen zelfs organisatieoverstijgend worden verzameld. Lerenden kunnen zichzelf vaak moeilijk inschatten. Data kunnen lerenden daarbij helpen. Een uitdaging daarbij is de juiste interpretatie van data. Lever dus geen te ruwe data aan. Tegelijkertijd zou je wel adaptief onderwijs moeten aanbieden. Je zou learning analytics ook moeten gebruiken om lerenden extra uit te dagen, niet alleen om deficiënties aan te pakken. Hebben we ook de goede data? Kunnen we dat? Vangen we daarbij wel persoonlijke data in? Maak het ook niet te groot, zo werd aanbevolen.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Een reactie