Er wordt veel geschreven over de waarde die massive open online courses hebben voor universiteiten. Deke Kassabian van de University of Pennsylvania heeft ontdekt dat de veronderstelde toegevoegde waarde maar gedeeltelijk overlapt met de werkelijke waarde.
Kassiabian heeft onderzocht waarom de eliteuniversiteiten sinds 2012 hebben geïnvesteerd in MOOCs. Daarbij heeft hij ook gekeken hoe deze universiteiten evalueren of deze doelen worden behaald, en of die evaluaties bijdragen aan een continue committment. Daarvoor heeft hij interviews gehouden met meer dan 40 medewerkers van de Columbia University, Duke University en van Harvard. Ook heeft hij observaties uitgevoerd.
De eerste conclusie is dat de geïnterviewden MOOCs niet beschouwen als een disruptieve innovatie van het hoger onderwijs.
De tweede conclusie is dat de doelen van deze universiteiten niet volledig overeen komen met de doelen zoals die in de literatuur naar voren komen. In publicaties worden volgens de auteur de volgende redenen aangegeven om met MOOCs te starten:
- het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs,
- het reduceren van de kosten voor hoger onderwijs,
- het verbeteren van het rendement van hoger onderwijs
- en het leveren van bijdragen aan de reputatie.
Volgens Kassabian bieden de drie universiteiten MOOCs niet aan om de kosten te reduceren of om het rendement te verbeteren. Behalve de andere twee redenen, hebben deze drie universiteiten nog twee redenen om MOOCs aan te bieden. De eerste reden is dat men wil kijken hoe het bestaande onderwijs kan profiteren van de ervaringen met MOOCs. MOOCs fungeren dus als laboratorium voor onderwijsinnovaties (gebruik van korte video’s of vaker formatief toetsen). Ook wordt de content van MOOCs gecombineerd met face-to-face onderwijs (toepassing flipped class). De tweede -hiermee samenhangende- aanvullende reden is de mogelijkheid om onderwijskundig onderzoek uit te voeren (mede op basis van de grote hoeveelheid data die wordt gegenereerd).
Kassabian’s derde conclusie is dat de geïnterviewden erkennen dat het een uitdaging is hoe te meten of aan deze doelen wordt voldaan. Allen geven aan dat zij de komende paar jaar door zullen gaan met MOOCs. Daarbij zullen zij meer concreet evalueren of de MOOCs voldoen aan de gestelde doelen.
Zijn vierde conclusie luidt dat betrokkenen binnen universiteiten vaak verschillende redenen hebben om in MOOCs te investeren. Bestuurders hebben bijvoorbeeld meerdere redenen dan docenten (die de nadruk leggen op het verbeteren van de toegankelijkheid). Bestuurders kijken ook eerder daar kostenbeheersing.
De auteur gaat ook in op de kosten en financiële opbrengsten van MOOCs. Hij geeft aan dat de investering in MOOCs absoluut gezien aanzienlijk is, maar bescheiden is op de totale begroting van de instelling. Hoe meer kosten men maakt, des te meer is men geïnteresseerd in mogelijkheden om financiële opbrengsten te genereren. Door materialen binnen het reguliere onderwijs te hergebruiken, kunnen kosten ook worden terugverdiend.
Op het moment dat de auteur zijn onderzoek heeft uitgevoerd, werden de redenen van onderwijsinnovatie en onderwijskundig onderzoek inderdaad nauwelijks benadrukt. De laatste maanden lees je daar veel meer over. Wat dat betreft zijn Kassabian’s bevindingen niet opzienbarend. Toch is het goed dat beweringen door onderzoek worden gestaafd. De auteur laat immers ook zien dat bepaalde veronderstelde redenen in de praktijk minder belangrijk worden gevonden.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Een reactie