Sinds een aantal jaren gebruikt het hoger onderwijs een elektronische leeromgeving (ELO). Het is echter de vraag of de ambities van weleer zijn waargemaakt. Heeft een ELO bijgedragen aan meer flexibel (gepersonaliseerd), efficiënt onderwijs? Is onderwijsinnovatie gerealiseerd met behulp van een ELO? En is is de concurrentiepositie van hoger onderwijsinstellingen dankzij een ELO verbeterd? De antwoorden op deze vragen zijn over het algemeen waarschijnlijk negatief. Mogelijk kan dat ook niet anders omdat deze ambities vijf tot tien jaar geleden niet reëel waren.
In elk geval vond Stichting SURF het vandaag zinvol om tijdens een conferentie "over de grenzen van de ELO" heen te kijken. Voor mijn organisatie erg relevant omdat de Universiteit Utrecht van plan is voor één ELO te kiezen (op dit moment worden WebCT en BlackBoard gebruikt; acquisitie naar aanleiding van deze blog wordt overigens niet op prijs gesteld). Tijdens deze dag passeerden een aantal thema’s de revue. Ik wil er twee bespreken:
- Kies je voor een "web services benadering" of for een "one size fits all" oplossing?
- Kies je voor open source of voor een commercieel product?
Web services
Het Britse e-learning framework van Cetis/Jisc nam vandaag een prominente plaats in, en terecht (ik heb er eerder over geschreven). Binnen dit vooralsnog voornamelijk conceptuele raamwerk gaat men er van uit dat je niet moet denken in termen van applicaties (zoals ELO’s), maar in termen van functionaliteiten oftwel "services": voor welke didactische vragen zijn welke services (zoals een quizz of discussieforum) een antwoord?
Organisaties beschikken vaak over complexe systemen, die elkaar overlappende functionaliteiten bevatten. Een bibliotheeksysteem bevat bijvoorbeeld een content managementsysteem (CMS) maar een ELO ook. Deze overlap heeft een aantal organisatorische gevolgen. Je betaalt bijvoorbeeld dubbel voor bepaalde functionaliteiten (zoals het CMS). Ook hebben ELO’s bijvoorbeeld bepaalde features die in andere aanwezige systemen beter ontwikkeld zijn.
Een andere implicatie is dat je met behulp van standaard -"out of the box"- ELO’s niet kunt voldoen aan vaak specifieke wensen en eisen van opleidingen. Het ontwikkelen van maatwerk oplossingen ("customisation") voor "out of the box" applicaties is onbetaalbaar.
(De initiële kosten van software vallen overigens in het niet bij de kosten van onderhoud van de software).
Via een web services benadering -zoals het e-learning framework- is dat wel mogelijk. Je gebruikt als organisatie en als docent alleen die services die je nodig hebt. Het is daarbij wel van groot belang dat deze services voldoen aan open standaarden (in verband met een goede integratie van services). Belangrijk is ook dat je bij de ontwikkeling van services samenwerkt binnen de organisatie èn met andere organisaties. Er is een zekere schaalgrootte nodig om dit concept werkend te krijgen.
Open source of commercieel?
Een tweede belangrijke thema betrof de vraag of je voor open source software (OSS) moet "gaan" of voor een commercieel pakket. Deze vraag heeft te maken met het eerste thema omdat commerciële pakketten vaak "out of the box" zijn. Toch -zo bleek vandaag- hebben ook andere facetten te maken met dit onderwerp.
Bij OSS -als je het niet alleen consumeert maar ook mee ontwikkelt- heb je meer invloed op de realisatie van het product. Je kunt zelf functionaliteiten erbij ontwikkelen, delen met anderen en mee beslissen welke functionaliteiten in de kern van de applicatie worden opgenomen. Het is dan van belang dat een stabiele, actieve, community aan de ontwikkeling van de OSS ELO werkt. Bij de OSS ELO Moodle bestaat deze community overigens uit tienduizenden individuen, bij Sakai gaat het om een samenwerkingsproject van een groot aantal instellingen voor onderwijs. Uiteraard geldt hierbij: hoe meer mensen/organisaties "mee praten", des te kleiner wordt de invloed van het individu op het product. Belangrijk aan OSS is ook dat het de commerciële partijen "scherp" houdt!
Frank Benneker van de Universiteit van Amsterdam gaf aan dat participatie in een OSS ELO een kennisintensief proces is, waarbij ook mislukkingen mogelijk zijn.
Er zijn overigens ook voordelen aan commerciële leveranciers ten opzichte van OSS. Het business model is bijvoorbeeld duidelijk, terwijl dat bij OSS vaak "werkende weg" ontwikkeld wordt. De continuïteit op lange termijn is niet altijd helder (hoewel de vrije markt dat ook niet garandeert voor bedrijven). Verder is het bij OSS niet altijd zeker of veranderingen die je zelf hebt aangebracht in de applicatie, ook naadloos worden gemigreerd naar een volgende versie.
Ik vind de discussie OSS-commercieel product trouwens in hoge mate een "politieke" discussie, waarbij de vraag naar "ownership" mijns inziens centraal staat. Veel gebruikers willen zelf greep houden op de ontwikkeling van een product. De vanouds grote autonomie in het (hoger) onderwijs zou hierbij wel eens een rol kunnen spelen. Veel OSS-aanhangers hebben verder volgens mij een vrij principiële houding dat je kennis vrij moet delen met anderen, zodat iedereen er beter van wordt. Ik herken dat zelf ook wel.
Daarnaast is de weerstand binnen het onderwijs tegen commerciële ELO’s mogelijk ook te verklaren uit de ervaring dat ELO’s aanvankelijk gratis waren, maar dat de leveranciers de licentiekosten de laatste jaren de pan uit hebben doen rijzen (ook al maken licentiekosten maar een klein deel uit van de totale kosten). Bovendien zijn veel ELO’s aanvankelijk vanuit het onderwijs ontwikkeld, maar inmiddels eigendom van (deels beursgenoteerde) bedrijven. Dat wordt ook niet altijd op prijs gesteld.
Tot slot
Wie deze dag verwacht had uitgebreid kennis te maken met functionaliteiten binnen ELO’s als Moodle en Sakai, kwam van een koude kermis thuis. Ik had die verwachting niet en vond de bijeenkomst daarom de moeite waard.
De ontwikkeling van de web services benadering en OSS is van groot belang, en zeker iets om op in te spelen als onderwijsorganisatie. Flexibele, virtuele, leer/werkomgevingen blijven mijns inziens essentieel voor kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs. Het hoger onderwijs wordt immers steeds meer studentgericht, gerpersonaliseerd. Dergelijke individuele leertrajecten kun je alleen maar met behulp van ICT vormgeven. Door internationalisering zal de behoefte aan (t)e-learning in het hoger onderwijs ook verder groeien. De markt van instellingen voor hoger onderwijs wordt groter, en de "consumenten" van het onderwijs zullen niet in staat zijn om lijfelijk contactonderwijs te volgen.
Ook zonder internationalisering zal de doelgroep minder makkelijk in staat zijn om contactonderwijs te volgen, omdat men naast de studie werkt. Volgens één van de sprekers werkt in de VS bijvoorbeeld 73% van de full time studenten meer dan 20 uur per week náást de studie. In Nederland zullen we dergelijke aantallen niet snel zien, maar ik ben er wel van overtuigd dat het aantal full time studenten met een forse baan naast de studie groter zal worden. En denk ook eens aan part-time studenten (een leven lang leren is geen loze leus)!
De "net generation" zal binnen een paar jaar sowieso niet anders verwachten dan dat (deels) online wordt geleerd.
Ik hoop dan ook dat (t)e-learning binnen het Nederlands hoger onderwijs een nieuwe impuls krijgt. Amerikanen spreken dan van een "second wave". Ik zie daarbij met name heil in de benadering van web services (en ook wel OSS), ook al zal dit op korte termijn niet tot concrete implementaties leiden. Voor SURF is op dit terrein een belangrijke rol weggelegd, dunkt me.
This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.
Over de grenzen van de DLO
Patrick doet op zijn blog verslag van zijn bezoek aan het SURF seminar over de grenzen van de electronische leeromgeving.
‘On the future of VLE’s’ – 2 days after…
Wat Wilfred Rubens ’the day after’ noemt van de SURF bijeenkomst over de toekomst van virtuele leeromgevingen, en ziet als een dag van reflectie, was voor anderen blijkbaar een dag van hard doorwerken.